- action
- n. actie; handeling; daad; gevechtaction[ æksjn]1 actie ⇒ daad, handeling, activiteit, beweging2 gevechtsactie ⇒ treffen, strijd3 techniek ⇒ wijze van gaan, gang4 mechaniek ⇒ mechanisme, werk5 aanslag 〈van toetsenbord e.d.〉6 〈economie〉actie ⇒ aandeel7 〈juridisch〉proces ⇒ klacht, eis♦voorbeelden:1 action holidays for action kids • actie(ve) vakanties voor actieve kinderena man of action • een man van de daadbring/put/set a machine in(to) action • een machine in werking stellen/aan de gang brengengo into action • in actie komenput something out of action • iets buiten werking/buiten bedrijf stellentake action • maatregelen nemen, tot handelen overgaan〈informeel〉 New York is where the action is • in New York valt wat te beleven〈spreekwoord〉 actions speak louder than words • geen woorden maar daden2 go into action • de aanval inzettenbe killed in action • in de strijd sneuvelenput someone out of action • iemand buiten gevecht stellensee action • aan de gevechtshandelingen deelnemen3 a horse with a fine action • een paard met een mooie gangthe action of a runner • de (loop)techniek van een hardloper4 the action of a piano • het (toets)mechaniek/de hamers van een piano5 a piano with a stiff action • een piano met een zware aanslag7 she brought an action against him for slander • zij deed hem een proces aan wegens laster¶ the action of the novel takes place in London • de roman speelt zich af in Londenthe action of a drug on the brain • de (uit)werking/invloed van een geneesmiddel op de hersenen
English-Dutch dictionary. 2013.